zaterdag 1 november 2008

Molentocht

In de barre winter van '62-'63 was ik als zevenjarige in de ban geraakt van het schaatsen. Op de Hoofdvaart in Nieuw-Vennep leerde ik voor ons huis de beginselen. De slag had ik al vrij snel te pakken, zodanig dat ik op een windstille zondag twee keer naar Hoofddorp schaatste. Voor een zevenjarige is 20 km wel een dagtaak. De Elfstedentocht van dat jaar, met Reinier Paping als glorieuze winnaar, deed in mij het verlangen ontwaken ooit eens de Elfstedentocht te rijden. Een verlangen, dat met de jaren van Ard en Keessie toenam. De jaren '70 brachten voornamelijk kwakkelwinters, terwijl ik de kunstijsbaan nog niet ontdekt had. De schaatsconditie ging, na een tocht van 30 km als vijftienjarige hard achteruit.
In 1979 verhuisde ik naar Leiden en na een moeizame start op de Menkenbaan kwam ik in de winter op 34 km in tweeënhalf uur. Niet snel daarna viel de winter in en kon ik voor het eerst de Molentocht gaan rijden. Ik moest tot half een in de bibliotheek aan de Breestraat werken, waarna ik naar Hoogmade fietste, waar een tante van me woonde.
Bij tante Rie eerst wat gegeten en gedronken en om 2 uur vertrok ik van Hoogmade naar Roelofarendsveen. De eerste 10 km ging lekker. Ik maakte de klassieke beginnersfout om voor de wind als een Erik Heiden over het ijs te willen flitsen. Na het keerpunt tussen de kassen had ik al snel last van verzuring, zodat de terugtocht naar Hoogmade heel wat langzamer ging. Daarna volgde de moeizame tocht naar De Kaag. Nimmer waren de klanken van André Hazes mij zo welkom als die, die mij bij het keerpunt bij Kaageiland verwelkomden.
De zon was al aan het zakken, toen ik met de wind in de rug vertrok voor de thuisreis. Het zonlicht weerkaatste op de spiegelgladde ijsvlakte op het Kagermeer. Een schitterend gezicht. Wat minder leuk was, was dat de zon daarna onderging, zodat ik om 5 uur in het donker schaatste op voor mij onbekend terrein. In het begin waren er nog wat schaatsers, maar de laatste drie kwartier was ik de enige.Echt prettig vond ik het niet, terwijl ik toch al behoorlijk moe was. Vermoeid gleed ik om 6 uur Hoogmade binnen, waar tante Rie zich al ongerust begon te maken. De jaren daarna was er bijna steeds natuurijs. Wijs geworden startte ik telkens vroeg.
In 1985 haalde ik op de kunstijsbaan 39 km in twee uur, terwijl de verste afstand op de Molentocht 75 km was geworden. In dat jaar kwam totaal onverwacht de Elfstedentocht terug. Ik was echter net begonnen bij de bibliotheek in Katwijk, waar een heel introductieprogramma voor mij was opgezet, zodat ik het gewoonweg niet kon maken om er meteen een halve week tussen uit te knijpen. De paar dagen wachten met inschrijven als lid van de Elfstedenvereniging kostte me de mogelijkheid ooit nog "gewoon lid" te worden. De vereniging was vol en stelde een ledenstop in.
De bluf, dat in 1986 zwartrijders aangepakt zouden worden, weerhield me van de treinreis naar Leeuwarden. Een paar dagen later, op een mooie maar zeer winderige dag in maart, reed ik op de Nieuwkoopse plassen voor het eerst van mijn leven 100 km. Op mijn tandvlees haalde ik de magische grens. Het jaar erop reed ik met mijn vriend Joep Kapiteyn de Molentocht tweemaal achter elkaar, een week later haalde ik met mijn zwager Anton Buijs zelfs 120 km, ditmaal zonder inzinking. De Elfstedentocht werd op het laatste moment afgebeld, zodat ik oud-klasgenoot Peter Joosten, die in Leeuwarden woonde, af moest bellen.
In april 1987 las ik een advertentie van de IJVL, die met de zomertrainingen begon. Een gouden greep! De conditie ging met sprongen vooruit. De eerste de beste keer werd de verste afstand in 2 uur van 39 op 40 km gebracht en langzaam klom ik naar de topper van dat seizoen: 48 km. Voor "Afrika Nu" schaatste ik op de Leidse kunstijsbaan ruim duizend gulden bij elkaar, door 600 rondjes oftewel 120 km te schaatsen.
De volgende kwakkelwinters brachten als toppers 52 en 54 km, terwijl de 10 km in 20 minuten gereden kon worden. De vruchten van de zomertrainingen waren dus duidelijk. In januari 1991 was ik in de vorm van mijn leven. Na een seizoenstart van 50 km piekte ik op 56 km. En zie daar: natuurijs. Na op 7 februari mijn rijbewijs gehaald te hebben in een hevige sneeuwbui, waarbij je heerlijk stapvoets kon rijden en dus alle tijd had om alle handelingen volgens het boekje uit te voeren, en na op 9 februari Johann Olav Koss in Thialf het wereldrecord op de 5 km op 6.41 te hebben zien brengen, zou maandag 11 februari 1991 mijn grote dag moeten worden.
Om kwart voor 5 liep de wekker al af. Snel eruit, een berg brood snijden, een flink ontbijt nemen en om 6 uur bij 4 graden onder nul naar Hoogmade fietsen. Om half 7 was ik bij tante Miep en oom Wim. Een kwartier later waren de nieuwe Vikings ondergebonden en vertrok ik in het donker voor de tocht, die ik inmiddels al heel wat keertjes had gereden. Met een schouderlichtje vertrok ik over de geveegde baan van de Wijde Aa naar de kassen bij Roelofarendsveen. Het ijs tussen de kassen was heel slecht. Veel schotsen en nog meer scheuren. "Slim zijn, Bert" dacht ik, "nu ben je nog fris" en zodoende besloot ik het stuk tussen de kassen 4 keer te schaatsen. Om kwart voor 9 kwam ik de eerste andere schaatser tegen.
Bij het klûnen was een schaatsbeschermer kapot gegaan, zodat ik, terug in Hoogmade, de schaatsen even uit deed om in de schuur van ome Wim de beschermer met tangen te repareren. De eerste 50 km zat erop. Ik besloot nu alles eerst 4 keer te rijden, zodat ik nog 3 keer over de Wijde Aa reed. Om kwart voor 12 had ik zodoende al 80 km achter de rug, toen ik met warme thee in diverse Tupperware-bekers de brug van Hoogmade al klûnend passeerde.
In Hoogmade was het ijs ook bar slecht, net zo slecht als tussen de kassen. In een toeristentempo reed ik tussen de vele scheuren door. Het harmonica-model paste ik consequent toe: 4 keer heen, 3 keer terug, tot de volgende klûnplek. Dit deed ik tot ik bij de driesprong aangekomen was, waar de ronde om De Kaag begon.

Het was inmiddels begonnen te sneeuwen en tijdens de eerste ronde werd het al een heuse sneeuwstorm. Na het bar slechte stuk voor Rijpwetering, waar niet geveegd was en je geen meter normaal kon schaatsen, werd het echt poolachtig. De Kaag opdraaiend sloeg de sneeuw je in het gezicht. Je kon geen hand voor ogen meer zien.
De scheuren zag je ook niet. Het kleine paadje, dat was geveegd, moest ik dikwijls verlaten om anderen in te halen. "Als dit zo door gaat, red ik het nooit" dacht ik. De eerste ronde was een echte martelgang. Ik ben zeker 10 keer gevallen. Gelukkig luwde de sneeuwstorm hierna. Terug in Oud-Ade zag ik op een pas geveegde baan zeker 10 cm sneeuw liggen.

De volgende ronde om De Kaag ging gelukkig veel vlugger, doordat bijna iedereen gestopt was. Het stuk tussen Oud-Ade en Rijpwetering was met die extra centimeters echter zo slecht, dat ik in de derde ronde om De Kaag de man met de hamer tegenkwam. Alle kracht vloeide uit mijn benen op zo'n 170 km. Uit literatuur en eigen ervaring wist ik, dat ik nu veel moest drinken. Vier bekers ijskoud water, een boterham of 2 en vervolgens weer op pad. Bij een huis langs de vaart vulde ik de bekers weer met water, waarna ik aan de laatste ronde om De Kaag begon. De inzinking was inmiddels overwonnen.
In de schemering reed ik over de Kagerplassen, nu voorzien van licht en bekend met de ijsvloer. Om 20 voor 7 deed ik de schaatsen uit, 11 uur en 55 minuten na de eerste schrede.Door het slechte ijs en de dikke laag sneeuw was ik zo'n 40 tot 50 keer gevallen, maar ik had het volbracht. Ik had 200 km geschaatst!
Een kinderdroom was werkelijkheid geworden: door 4 keer de Molentocht te rijden, had ik mijn eigen Alternatieve Elfstedentocht volbracht. En ik durf eerlijk te bekennen, dat het zonder die droogtrainingen van de IJVL niet was gelukt. Erik, John en Pim, bedankt. Jullie werk was beslist niet vruchteloos. En nu is het wachten op de enige echte Elfstedentocht, als kandidaatlid of als zwartrijder. Of op de volgende Molentocht natuurlijk.

Geen opmerkingen: